Het boerenleven in de jaren vijftig

Ze zijn gelukkig nog niet verdwenen, de Zuid Limburgse holle wegen, waar ik als kind, in de jaren vijftig, uren lang met vriendjes speelde. Toen nog ongeasfalteerde karrensporen, die leiden naar de kleine akkers met tarwe, gerst, haver en rogge, waarboven de leeuwerik hoog in de lucht stil hing (bidden) te hopen dat het graan spoedig rijp zou zijn. Ik zie nog de bloeiende aardappelplanten in de vroege zomer en de stevige voederbieten en de kleine rapen in de late herfst. Aan het begin van deze holle wegen lagen links en rechts kleine weilanden met zuring en boterbloemen, waarin koeien graasden of rustig liggend herkauwden. De enorme Belgische trekpaarden liet men meestal in de huiswei grazen en uitrusten. Op die manier had men ze sneller bij de hand als ze nodig waren voor een “karweitje”. Ik herinner me de warme stallen met een stuk of twaalf koeien en een zeug met een aantal biggen achter een schot. Het kippenhok met de zitstokken en de legmanden, waaruit dagelijks verse eieren geraapt konden worden. De notenboom die vervelende insecten rond het erf verdreef, geen overbodige luxe met een mesthoop in de buurt.
Enfin, het boerenleven begon ’s morgens om zes uur met het handmatig melken van de koeien, zie foto. Dit gebeurde ‘s avonds om ongeveer zes uur nog een keer. ’s Winters werd er in de stal gemolken en ’s zomers in de wei, zeer tijdrovend maar dat was het meeste boerenwerk vroeger. De melk werd vanuit de emmer eerst gezeefd boven een schone melkbus. De meeste melkbussen varieerden in inhoud van 20 tot 30 liter. Er waren er ook van 40 liter, maar deze waren zwaar te tillen door de chauffeur van de vrachtauto, die ze ’s morgens ophaalde om naar de melkfabriek te brengen.
Elke boer had zijn eigen nummer op de melkbussen staan zodat ze, nadat ze in de melkfabriek waren geleegd, ook weer bij de juiste boer werden afgeleverd. Bovendien kon er zo ook worden vastgesteld hoeveel liter melk door elke boer was geleverd. Naar gelang van dit gegeven ontving de boer later zijn verdiende geld.
Uiteraard moest het vee dagelijks worden gevoerd en de stallen uitgemest.

De koeien en de paarden werden in de winter gevoerd met onder andere hooi, voederbieten en gehakt stro. Soms werd krachtvoer in de vorm van brokken gevoerd. Dit “luxe voer” en andere boeren materialen en gereedschappen werden gekocht bij de Boerenbondwinkel in de buurt.

De varkens kregen keuken- en groenteafval, aangevuld met kleine “krielaardappeltjes” in de schil en jonge brandnetels. Dit alles werd buiten gaargekookt in een enorme gietijzeren ketel waaronder een vuur werd gestookt. Dit proces duurde uren en verspreide een penetrante geur. Maar gelukkig stond deze “gaarkeuken,” vooral vanwege brandgevaar, op ruime afstand van het woonhuis, net zoals de bakoven.

In deze bakoven bakten de boeren elke veertien dagen hun eigen brood. Met het bereiden van het deeg, het stoken van de oven en het bakken zelf was men bijna een dag bezig. Voor feesten en kermissen werden er ook vlaaien gebakken.

In de wintertijd had de boer veel minder werk. Behalve het melken, het voeren van het vee en de stallen schoon houden, vond er meestal onderhoud plaats aan: gereedschappen, machines en gebouwen. Bijvoorbeeld kapotte dakpannen vervangen of waar nodig een lik verf of teer aanbrengen. In de winter was men ’s avonds dan ook niet zo vermoeid als in de overige drie seizoenen. De boeren namen zich dan ook de tijd om bij een collega een borrel te drinken en samen plannen te maken voor het komende voorjaar.

Vanaf het late voorjaar tot diep in de herfst werkten de boeren van zonsopkomst tot zonsondergang niet alleen op de boerderij maar vooral ook op het land. Het tempo lag weliswaar veel lager dan in deze tijd, maar omdat het zwaar werk was nam men zich de tijd, want tijd was in hun beleving gratis.
Op de akkers werd veel werk handmatig uitgevoerd. De ploeg en de eg werd met paardenkracht voort getrokken. Er waren simpele maaimachines die alleen maar maaiden want er liepen (meestal) vrouwen achteraan om het gemaaide graan te bundelen en te binden tot schoven. Deze schoven werden vervolgens in groepjes, met de graanhalmen naar boven, rechtop tegen elkaar gezet om te drogen. In de tweede helft van de jaren vijftig zag men ook al hier en daar een “zelfbinder” op de landerijen verschijnen, meestal voort getrokken door een tractor. Deze machine maaide niet alleen, maar wierp ook de gebonden schoven uit. Na het drogen werden de schoven naar de boerderij gereden en in de schuur opgeborgen tot men tijd had voor het dorsen. Dit mocht niet al te lang duren anders hadden de muizen het graan al van het stro gegeten. Op de boerderij werd de dorsmachine meestal aangedreven door een elektromotor. Als er op het land gedorst werd zorgde een tractor voor de aandrijving. Het stro werd bewaard als ondergrond in de stallen en het graan werd grotendeels verkocht. Graan voor eigen gebruik werd opgeslagen op de graanzolder waar katten en uilen zorgden dat de muizen weg bleven.

Aardappelen rooien gebeurde meestal machinaal met een simpele rooier, voortgetrokken door een stevig Belgisch paard. Het verzamelen van de aardappelen moest wel handmatig gebeuren. Hiervoor werden oudere kinderen gecharterd en indien nodig kregen die zelfs vrij van school! Zowel tijdens de graan- als de aardappeloogst hielpen de boeren elkaar. Saamhorigheid vond met toen vanzelfsprekend.

De voederbietenteelt was bewerkelijk. Het zaaien in rijen ging relatief snel, echter nadat de kleine plantjes goed zichtbaar waren op gekomen, werd het teveel aan plantjes met de hak globaal uitgedund. Daarna werden de plantjes nog eens handmatig gedund zodat er uiteindelijk maar om de 30 cm één plantje bleef staan, om uiteindelijk uit te groeien tot een flinke biet. Dit betekende dagen lang op de knieën, beschermd met kniebeschermers,  over het land kruipen om de overtollige plantjes uit te trekken. Meestal gebeurde dat met meerdere mensen tegelijk. Naar gelang de vaardigheid van de persoon, nam men een, twee- en zelfs drie rijen voor zijn rekening zodat de werkers gelijk op gingen. Dat op die manier het hele veld werd afgewerkt is onvoorstelbaar vandaag de dag. Maar ondanks het saaie werk werd er veel gelachen en er werden sterke verhalen verteld. Ik heb dit werk zelf ook wel eens gedaan om mijn zakgeld aanzienlijk op te hogen.

Het oogsten der bieten was niet alleen zeer zwaar werk maar omdat de oogst in het late najaar plaats vond, kon het al behoorlijk koud zijn. Eerst werden de bieten handmatig aan de bladstelen uit de grond getrokken, dan werden de bladstelen met een spade afgestoken en tenslotte werden de bieten op de kar geworpen. De bieten en de bladstelen werden meestal apart van elkaar op het land ingekuild om later naar behoefte als veevoer gebruikt te worden. In een dergelijk bietenkuil heb ik als kleuter ooit een klompje moeten achterlaten omdat het vast gezogen zat in de modder!
Het boerenleven van toen bestaat al lang niet meer. Alles is tegenwoordig grootschalig. De maai- en dorsmachines zijn vervangen door reusachtige combines die maaien, dorsen en het gedorste stro in pakken uitwerpt. De trekpaarden zijn vervangen door steeds grotere tractoren. De primitieve karrensporen zijn geasfalteerd. Er zijn reusachtige varkensstallen en kippenhallen verrezen. Schilderachtige boerderijtjes zijn opgeknapt en wat ooit een mesthoop was is nu soms een luxe zwembad. Waar vroeger de melkbussen voor het huis stonden, staat nu een dure auto.

Wiel Rouland