Aan de Oude Kerk in Spaubeek
Laatst kwam ik nog een oude foto van mijn opa (zie foto) tegen, staand op de spoorwegoverweg van het mijnspoor, vlak bij zijn huis aan Oude Kerkstraat in Spaubeek. Hij staat daar omstreeks 1950 op een stukje vergane glorie, immers deze spoorlijn
vervoerde sinds 1934 tonnen steenkool van de staatsmijnen: Wilhelmina, Emma, Hendrik en de verderop gelegen Maurits, naar de haven van Stein.
Niemand kon toen vermoeden dat deze bedrijvigheid nog maar zo’n 20 jaar zou duren. Vlak bij deze spoorwegovergang
stond ook een seinhuisje dat continue bemand was door een seinhuiswachter. De hoofdtaak van deze man was om na een telefonische opdracht, ruim voor het naderen van een trein, de slagbomen te sluiten- en na het passeren van de trein deze weer te openen. Dit
gebeurde door handmatig twee grote zwengels te draaien, die door middel van wormwiel overbrenging, zware staaldraden in beweging zette, die verbonden waren aan de zware spoorbomen met contragewicht. Mijn opa ging regelmatig buurten bij de seinhuiswachter.
Ik ging als kind regelmatig met mijn ouders op visite bij opa en oma. Ik herinner me dat oma niet zo goed uit de voeten kwam omdat ze veel last had van reumatiek. Ze had een vaste plek naast het met steenkool gestookte fornuis in de woonkamer. Ze was vrij
stil, behalve als ik haar kat probeerde aan te halen. Ik hoor nóg haar nadrukkelijk verbod: "blief mich van de Mollie aaf"! (laat Mollie met rust!). Mollie was een toepasselijke naam voor deze grote weldoorvoede kat. Of ze de souplesse had om een muis
te vangen betwijfel ik (nu) zeer.
Opa was makkelijker te benaderen, hij was ook een stuk mobieler dan oma. Hij wist zijn aandacht goed te verdelen tussen volwassenen en kinderen. Makkelijk was dit niet want mijn ouders, mijn jongere broer en ik, waren
zelden de enige visite. Het gezin van een tijdelijk inwonende oom en tante en hun twee kinderen waren er meestal ook. Het huis van deze oom en tante was namelijk tijdens de laatste Bevrijdingsdagen door geallieerde vliegtuigen in brand geschoten. De piloten
dachten boven Duits gebied te vliegen en meenden Duitse troepen waar te nemen…
De kinderen van een andere tante waren er meestal ook, zij woonden hooguit zo’n 150 meter bij mijn grootouders vandaan. Deze tante en oom kwamen later meestal ook, als ze van hun kinderen gehoord hadden dat wij er waren. Ik vond deze drukte meestal gezellig en met het neefje en de nichtjes kon ik heel goed opschieten.
Een terugkerend ritueel was de gang met opa naar het duivenhok? Als ik daarom vroeg mocht dat meestal, echter het ging mij niet zo zeer om de duiven, maar vooral om het keurige witte zakje met “ööf”, (komt van ooft, het zijn gedroogde appels en/of peren) dat op een zolder-kamertje hing. Wij moesten daar altijd langs om op het duivenhok te komen. Opa had mij wellicht door maar liet dat niet blijken. Op de terugweg naar beneden kreeg ik altijd een handje vol van die lekkernij.
Behalve mijn familie woonden ook de ouders van mijn laatst genoemde oom vlak in de buurt. Wij noemden hen opa- en oma Henssen. Bij hen woonde ook nog een ongehuwde broer van deze oma, hij was veldwachter en men noemde hem “Sjang de Bao” (Bao is afgeleid van bode, om precies te zijn van veldbode/veldwachter). Sjang was een forse man met een stevige snor, iemand waar men ontzag voor had. Binnen mijn familie werd hij, ook door de volwassenen, aangesproken als “nònk Sjang”. Hij had mij ooit beloofd: “als je me op nieuwjaarsdag als eerste verrast (Zalig nieuwjaar wensen) dan mag je met mijn politie pistool schieten”. Dat had hij niet tegen dovemansoren gezegd! Om kort te gaan, het is me inderdaad gelukt om hem een jaar later als eerste te verrassen, en- hij heeft woord gehouden! Achterom, in de huiswei van opa en oma Henssen hield hij mijn hand stevig vast, de loop van het pistool naar de grond gericht en… daar klonk een daverend schot. Vervolgens stak “nònk Sjang” laconiek een stokje in het gat, het was niet diep want het had stevig gevroren.
Dan was er verder nog Ida, een ongetrouwde dochter van opa- en oma Henssen. Een statige, altijd goed gesoigneerde vrouw, die door de kinderen in de buurt “tant Ida” genoemd werd.
Toen ik haar in 2005 trof bij de Anna kapel, noemde ik haar nog zo. Ze was toen 93 jaar en sinds jaar en dag zorgt zij dat de kapel er altijd netjes uitziet. Ze heeft met deze activiteiten zelfs een paar keer de krant gehaald.
De Anna kapel is gebouwd tegenover haar (toenmalige) oudershuis,
op de plek waar een vele eeuwen geleden de oude kerk stond. “Tant Ida” is in 2007 vrij plotseling overleden.
Mijn oma overleed in 1951 op 70 jarige leeftijd en opa was 69 jaar toen hij in 1952 stierf. Ik was toen respectievelijk 8-en 9 jaar.
Te jong om me een goed beeld over hun te vormen, maar oud genoeg om er nu nog met een fijn gevoel aan terug te denken.
Wiel Rouland